Gisteren is de veertigdagentijd gestart, de periode die begint op Aswoensdag als voorbereiding op het Paasfeest. De veertigdagentijd is van oudsher binnen de Katholieke Kerk een periode van vasten en bezinning op de feitelijke christelijke levenspraktijk.
Tegenwoordig wordt deze periode ook door mensen buiten de christelijke gemeenschap gebruikt om op één of andere manier soberder te leven en zich te bezinnen op hun dagelijkse leven. Zo doe ik mee met een initiatief van Christel Timmers om in de periode van 10 februari tot Paaszondag op 27 maart iedere dag een moment te nemen om een kwartier lang vloeiend te schrijven, zonder na te denken.
Om gewoon maar op te schrijven wat er in me op komt. En ik heb dat gisterochtend gedaan. Het was de eerste keer en ik zag er wat tegenop. Maar het was een wonderlijke ervaring waarin ik allerlei ontdekkingen deed. Eén van de ontdekkingen was dat ik veel sneller denk dan dat ik kan schrijven. Ik wist al wel dat er in mijn hoofd voortdurend van alles langs komt, van allerlei beelden en ideeën tot dingen die ik wil of moet doen, maar door dat schrijven werd ik me ook bewust van de snelheid en grote hoeveelheid van gedachten, doordat ik merkte dat ik het met mijn handen helemaal niet bij kon houden. En wat me ook zo op viel was dat ik best wel veel van mezelf ‘moet’, dat ik mezelf heel veel dingen op leg en dat ik, als ik niet op pas, maar door dender achter al mijn ‘moetens’ aan. Ik werd hierdoor ook geraakt en kon zo het verdriet voelen dat hier onder ligt, dat ik vind dat ik allerlei dingen moet om….ja waarom, om alles maar zo goed mogelijk te doen en mee te mogen tellen. Anderzijds was ik ook verheugd, want door de schrijfoefening werd me dit patroon weer zo duidelijk. En het deed me direct denken aan het verhaaltje dat ik ooit gelezen heb in het boek Haast je langzaam van Lothar Seiwert.
Van de traagheid van de ziel
Toen wegen het land nog niet hadden doorsneden en er nog geen auto’s waren om mensen zo snel als de wind van de zee naar de bergen te vervoeren, baande een missionaris zich met een groep dragers moeizaam door de Afrikaanse wildernis. Hij had haast en zette zijn gids tot steeds grotere spoed aan, omdat hij in drie dagen zijn doel wilde bereiken. De derde ochtend verstreek, de zon straalde aan de hemel, de lucht zinderde, het gras wuifde zacht en de vogels zongen. De missionaris drong aan op vertrek, maar de dragers waren gaan zitten om te rusten en wilden niet opstaan. Niets hielp, geen aandrang, geen bevelen en geen dreigementen. Ten slotte vroeg hij naar de reden van hun getalm en kreeg als antwoord: ‘Onze lichamen zijn hier wel, maar we moeten nog wachten tot onze zielen ons hebben ingehaald’.
Kennen we dat niet allemaal? Dat we in ons dagelijks leven maar voort rennen en niet de tijd nemen om er ook echt met onze aandacht bij te zijn? Om de ervaringen echt tot ons te nemen?
En daarom ben ik zo blij met de schrijfoefening. Door de oefening word ik weer even stil gezet. Mijn motto voor de komende tijd is daarom vertragen. Vertragen om mezelf bij te kunnen houden. Om te zorgen dat mijn ziel erbij blijft en ik de dingen met toewijding kan doen.
Ik wens je komende maand veel momenten van vertraging.